Antenne techniek door Marten v/d Velde, PA3BNT. 

Deel 5,  Groundplane antennes

Een artikelen reeks over antenne techniek.

 

TERUG

Tekeningen door Tom,PA2IP.

Een veel gebruikte rondstraler is de groundplane- of GP antenne. Deze antenne is ontstaan uit de marconi-antenne. De marconi antenne is een verticale straler met een lengte van een kwartgolf, waarbij de aarde de andere helft van de denkbeeldige dipool vormt. (zie figuur 9) De kern van de coaxkabel wordt onderaan verbonden met de straler, de mantel komt aan aarde. Die aarde is heel belangrijk bij deze antenne. Een in de grond geslagen lange aardpen heeft weinig effect. Het HF signaal, uitgestraald door de antenne, vindt zijn terugweg via aarde naar de mantel van de coaxkabel. Die HF stroom vloeit via de toplaag terug. De bovenste aardlaag moet dus goed geleiden voor HF. We noemen dit verschijnsel het skin- of huideffect. Het aardoppervlak kunnen we goed geleidend maken door zoveel mogelijk en zo lang mogelijke geleiders in te graven of uit te leggen in een stervorm en dit sterpunt onder de straler te leggen en te verbinden met de mantel van de coaxkabel.
De stralingsweerstand is in ideale omstandigheden de helft van die van de ideale dipool antenne dus 37,5 Ohm. In de regel is dit hoger. Stel eens voor dat u zo'n antenne gaat maken. De stralingsweerstand blijkt precies 50 Ohm te zijn. Ideale aanpassing dus. Door het aardnet te verbeteren zal de stralingsweerstand afnemen en de SWR dus verslechteren. Het rendement van de antenne stijgt echter en wel hoe meer de aarding verbetert en het punt van 37,5 Ohm wordt benaderd. Het verschil van 50 naar 37,5 Ohm is dus 12,5 Ohm. Dit zijn extra aardverliezen. De SWR is verslechterd maar het rendement is gestegen.
Deze misaanpassing kunnen we opheffen met een antenne – aanpaseenheid ook wel antenne tuner genoemd. Een goede SWR zegt dus niets over het rendement van de antenne! Het geeft slechts aan dat de zender zijn energie maximaal kwijt kan, waar dat vermogen blijft is een andere zaak. We noemen dit het SWR syndroom. Zoals blijkt uit figuur 9 is de stroom bij het voedingspunt maximaal. Er heerst dus veel HF signaal op dat punt. De antenne is bij ontvangst dan ook gevoelig voor stoorsignalen uit de omgeving. Zoals genoemd is de GP antenne ontstaan uit de marconi-antenne. De kwartgolfstraler wordt nu los van aarde en zo hoog mogelijk geplaatst. De aarde wordt hierbij vervangen door resonerende radialen.

Zie figuur 10.

 

De meest voorkomende vorm voor de 2 meterband is de triple leg of driepoot, bestaande uit een verticale straler van ¼λ lang en 3 radialen ook van ¼λ lang, waarbij de hoek tussen de straler en de radialen 120º is. De stralingsweerstand van deze antenne is 50 Ohm zodat een goede aanpassing aan de coaxkabel ontstaat. Een bijkomend voordeel is dat deze antenne een vlakke afstraling heeft. Ook de aanpassing op 70 cm is uitstekend omdat 70 cm de derde harmonische is van 2m. ¼λ voor 2 meter is dus ¾ λ voor 70cm en ¾ is¼ + ½ = ¾ λ is dus weer laagohmig. De afstraling op 70cm is slecht omdat de stromen in de straler deels in tegenfase zijn. Teken het maar eens uit!
We zien weer eens dat een goede aanpassing niet inhoudt dat de antenne een hoog rendement bezit. Dat weten we nu, want wij lijden niet aan het eerder genoemde staandegolfsyndroom.
Een variant op de kwartgolf groundplane is de ⅝ uitvoering. Zie figuur 11. De straler heeft een lengte van ⅝λ , de radialen blijven ¼λ lang. Als we stroom en spanningsverdeling gaan bekijken dan zien we dat dit niet aanpast op 50 Ohm. Daarom wordt de straler voorzien van een verlengspoel. Deze verlengt de straler met ⅛ λ zodat de elektrische lengte van de antenne ⅝λ + ⅛ λ = 6/8 = ¾ λ bedraagt en nu is de aanpassing weer laagohmig. Deze antenne geeft enige versterking t.o.v. de kwartgolf GP en is geliefd om zijn zeer vlakke afstraling.

 

Vooral voor de lage frekwentiebanden (80 en 160m) is het veelal niet mogelijk om een kwartgolf straler in de volle lengte op te richten (een marconiantenne voor 160m is 40 meter hoog) Een goed compromis is de L-antenne. Hierbij wordt een deel van de straler horizontaal weggespannen. Zie figuur 12.

 

De polarisatie is grotendeels verticaal omdat in het verticale deel de grootste stroom vloeit.

Na alle beschouwingen over diverse antennes is het nu wel overduidelijk dat het heel belangrijk is dat we de stroom- en spanningverdeling goed begrijpen om de werking van antennes te doorgronden.

 

Er bestaan ook andere methodes om een redelijke antennelengte te realiseren. Zie figuur 13a t/m 13d. De mechanische lengte is hier kleiner dan de elektrische lengte. De antenne wordt elektrisch verlengd tot een kwartgolf. Bij figuur 13a is een verlengspoel aan de voet van de straler geplaatst, we noemen dit "Baseloading". Bij figuur 13b is de spoel ergens in het midden opgenomen. Dit heet "Centerloading". Bij figuur 13c zijn een aantal draden aangesloten aan de top en horizontaal weggespannen. Dit systeem heet "Toploading".

Tenslotte figuur 13d, dit is een combinatie van 13b en 13c. Figuur 13a geeft het slechtste rendement omdat de stroombuik zich in de verlengspoel bevind maar heeft het meeste effect op de verkorting. Zie figuren 13a t/m 13d.

 

Figuur 13c geeft het beste rendement omdat de stroom grotendeels in het verticale deel van de antenne vloeit, doch het effect op de verkorting is hier het slechtst. De figuren 13b en 13d zitten hier tussen in. Een nadeel van het verkorten van de antenne is dat de bandbreedte afneemt. In dit geval heeft figuur 13a hiervan de meeste hinder en figuur 13c de minste. Omdat het rendement van een vertical volgens figuur 13c het grootst is en ook de grootste bandbreedte van allemaal heeft, verdient die de voorkeur. Omdat de uiteinden van de dakcapaciteit of tophead ieder een deel van de antenne stroom laten eindigen is het “corona-effect” minimaal (het oppervlak is groter). Dit corona effect treedt op bij open antenne systemen die eindigen in een punt, waar de antenne gaat sproeien bij gebruik van grote vermogens

(layout PA2IP(P)                    73, Marten, PA3BNT

 

VERON